In de 40-dagentijd staan we stil bij het leven van Jezus. Wie was hij? Wat kwam hij doen? Wat kunnen we van en over hem leren? We doen dit aan de hand van de evangelist Johannes. Hij beschrijft wie Jezus was en wat hij kwam doen in zeven tekens. Deze week het tweede teken: Jezus geneest de zoon van de hoveling (Johannes 4:43-54).

Na een omzwerving via Jeruzalem en Samaria komt Jezus opnieuw in Kana, waar hij van water wijn had gemaakt. Zijn roem is hem vooruitgesneld want er komt iemand helemaal uit Kafarnaüm naar hem toe. Dat was in die tijd, toen reizen voornamelijk te voet gedaan werd, zeker zo’n zeven uur lopen door heuvelachtig terrein. Dat deed je dus niet even tussendoor!

De man heeft dan ook een dringend verzoek aan Jezus. Zijn zoon is ziek en ligt op sterven. Ondanks zijn hoge maatschappelijke positie (hij was hoveling aan het hof van Herodes Antipas) werd ook hem lijden en verdriet niet gespaard. Geld, roem en aanzien kunnen ons, als het er op aankomt, niet beschermen tegen alles waar het leven ons mee treffen kan. 

De hoveling smeekt Jezus met hem mee te gaan om zijn zoon te genezen. Hij is wanhopig en denkt dat de enige oplossing die er nog is, is dat Jezus direct met hem meegaat naar Kafarnaüm om zijn zoon te genezen. 

Het antwoord van Jezus kan ons, net als bij het vorige teken, hard in de oren klinken. In plaats van direct alles uit zijn handen te laten vallen en met de hoveling mee te gaan, maakt Jezus de hoveling samen met de omstanders een verwijt: “Als jullie geen tekenen en wonderen zien, geloven jullie niet!” Jezus had kort daarvoor op het Pesachfeest in Jeruzalem wondertekenen gedaan. Veel van de omstanders die rondom de hoveling staan waren daarbij aanwezig geweest en hadden Jezus daarom nu gastvrij ontvangen. Ze hoopten wellicht om nog meer wonderen te zien.

De wondertekenen in Jeruzalem hadden veel mensen tot geloof gebracht, maar Jezus was niet erg overtuigd van het geloof van de mensen die de tekens gezien hadden (Joh. 3:23-25). Geloof dat tekens nodig heeft om overeind te blijven, zal vroeg of laat stranden. Jezus is op zoek naar echt geloof, geloof dat het niet alleen moet hebben van tekenen en wonderen maar dat vasthoudt aan Hem onder alle omstandigheden ook als het wonder uitblijft of niet direct zichtbaar is.

De hoveling laat zich door de reactie van Jezus niet ontmoedigen en blijft er bij Hem op aandringen dat Hij met hem mee gaat. Dan richt Jezus zich direct tot de man zelf: "Ga maar naar huis, uw zoon leeft." 

Wat zal de man gedacht en gevoeld hebben? Dat lezen we niet. De man geloofde Jezus en ging weg. Weer de hele reis terug naar huis, uren lopen, heuvel op, heuvel af. En het is al zo laat dat hij bij de terugreis ergens onderweg moet overnachten. Tijd genoeg voor de twijfels en de vragen die hij wellicht ook gehad zal hebben om rond te spoken in zijn hoofd. Maar hij accepteert de woorden van Jezus en vertrouwt erop. Zonder iets van een daad van Jezus’ kant te hebben gezien, keert hij in geloof terug naar huis.

Terwijl hij nog onderweg is, komen zijn dienaren hem al tegemoet om hem het goede nieuws te vertellen: zijn zoon leeft! Als de man vraagt naar de details van de genezing komt hij er achter dat zijn zoon is genezen precies op het moment dat Jezus tegen hem zei: ‘Uw zoon leeft.” Zijn geloof is beloond met een teken! Maar hij moest wel eerst vertrouwen en daar naar handelen voordat hij het teken te zien kreeg…

 

Johannes vertelt ons expliciet dat dit het tweede wonderteken is dat Jezus heeft gedaan. Net als het vorige teken verwijst ook dit teken naar de werkelijkheid achter wat we kunnen zien. We zien er weer een nieuw aspect van Jezus in. Hij brengt leven te midden van ziekte en (dreigende) dood. De hoveling dacht dat Jezus fysiek met hem mee moest gaan om zijn zoon te kunnen genezen. Jezus heeft echter met dit teken laten zien dat Hij leven brengt waar en wanneer Hij wil. Hij is niet gebonden aan tijd of afstand. Jezus is de Heer van het Leven, altijd en overal. Geloven we dat? Ook als we nu (nog) niet zien?