Hier aan het begin van het boek stelt Tish de vraag die misschien wel de meest pijnlijke en moeilijke van alle vragen is: “Maar als we er niet op kunnen vertrouwen dat God het slechte bij ons weghoudt, kunnen we hem dan überhaupt nog wel vertrouwen?” (blz. 32). Al eeuwen breken theologen, filosofen en gewone mensen zich het hoofd over deze vraag. Want je hoeft maar naar het nieuws te kijken om de tegenstelling te zien die je als het ware toeschreeuwt: als God goed en machtig is, waarom is er dan zoveel lijden in de wereld?

Om maar met de deur in huis te vallen: er is geen antwoord op die vraag. Zoals Tish zelf aangeeft, de spanning tussen de goedheid en de macht van God aan de ene kant en de het lijden in ons leven aan de andere kant is een mysterie. Niet in de zin dat we het  kunnen oplossen (zoals bij een detective), maar in de zin dat we het alleen kunnen verdragen. Mysterie is een ontmoeting met een onnavolgbare werkelijkheid, een erkenning dat de wereld barst van mogelijkheden omdat die doordrenkt is van de schokkende en onvoorspelbare aanwezigheid van God (blz. 35).

Maar hoe doen we dat dan? Dat mysterie verdragen? Leven met de feiten en de vragen maar zonder de antwoorden? Het raakt me dat Tish dan zegt dat antwoorden ons misschien minder helpen dan we denken. Want als je weet waarom iets is gebeurd, hoe het paste in Gods grote plan, zou dat je helpen? Zou dat genoeg zijn?

Tish en ik delen onze liefde voor de schrijver C.S. Lewis en voor zijn prachtige boek Het ware gelaat. In dat boek schrijft de hoofdpersoon, Orual, al haar grieven tegen de goden op. En dat zijn er nogal wat, want er overkomt haar veel ellende en onrecht in haar leven. Ze eist een antwoord, ze wil dat de goden zich zelf rechtvaardigen. Maar als ze dan uiteindelijk tegenover God staat in een visioen, komt ze tot een heel verrassende conclusie: “Ik weet nu, Heer, waarom u geen antwoord geeft. U bent zelf het antwoord. Voor uw aangezicht verstommen de vragen. Welk ander antwoord zou voldoen? Slechts woorden, woorden gestameld om te strijden tegen andere woorden.” (blz. 36)

Als het puntje bij het paaltje komt willen we niet zozeer een antwoord op de vraag ‘waarom?’, maar willen we gezien, gehoord, gekend worden in ons lijden. En boven alles misschien wel: getroost. We willen weten of God te midden van alles wat om ons heen gebeurt er wel voor ons is, ons wil troosten, te vertrouwen is. 

Daarom is het heel belangrijk om te weten wie God is. Vaak beginnen we onze zoektocht naar een antwoord op de vraag naar het lijden bij het lijden. Maar dan komen we er niet uit. Als we de spanning tussen de goedheid en de macht van God en het lijden in de wereld proberen op te lossen vanuit het lijden, vinden we nooit een vast punt. Er is altijd meer, groter, wreder lijden denkbaar.

Maar als we beginnen vanuit God hebben we een vast punt, een verhaal. Een verhaal met een heel concreet begin en een even concreet (en tevens vreselijk) eind: het verhaal van het leven en sterven van Jezus. Als je wilt weten wie God is, moet je kijken naar Jezus. Dan zie je dat God zelf het lijden niet uit de weg gaat. Jezus kende lijden, eenzaamheid, verraad en dood. Hij weet wat het betekent om te lijden. 

Tegelijkertijd weten we ook dat dit niet het einde van het verhaal is. Jezus heeft ons leven, onze pijn en onze frustratie gedeeld. Maar hij is niet alleen naar de wereld gekomen om het lijden met ons te delen. Nee, op mysterieuze wijze heeft hij door zijn lijden en door zijn sterven een eind gemaakt aan de macht van de Zonde en de Dood. We weten dat omdat Jezus, als eerste en voorlopig enige, weer is opgestaan uit de dood. 

Maakt dat een eind aan alle vragen en al het lijden? Nee, jammer genoeg (nog) niet. Maar het betekent wel dat we niet alleen zijn in ons lijden. Dat we niet aan ons lot zijn overgelaten. We weten nu dat God bij ons is, dat God aan het werk is in deze schepping. Van daaruit mogen wij hopen, bidden en waken in de verwachting van het moment waarop God alle tranen van onze ogen zal afwissen (Openbaring 21:4).

Vragen om over na te denken

Proloog: De schrijfster zegt: “Ik ben tot de ontdekking gekomen dat geloof meer ambacht is dan gevoel. En gebed is onze belangrijkste oefening in dat ambacht.” Wat zijn de gevolgen van het feit dat geloof is als een ambacht? Verandert er hierdoor iets aan je omgang met aanbidding en gebed?

Hoofdstuk 1: Ben je opgegroeid met biddende mensen om je heen? Hoe dacht je tijdens je jeugd over het gebed? Bad je ook ‘gebeden van andere mensen’?

Hoofdstuk 2: Is er een specifieke plek in je leven waar jij God steeds voor het gerecht daagt? Waar je oordeel over zijn goedheid afhangt van een specifieke uitkomst?

Hoofdstuk 3: Hoe beleef je jouw verdriet of gewoon lijden in je eigen leven meestal? Zijn er specifieke praktijken die daarbij hebben geholpen?

Hoofstuk 4: Hoe verandert eschatologische hoop, dat alles goed zal komen, de manier waarop we waken en wachten in het heden? Wat is het effect van de hoop van de opstanding op de specifieke worstelingen die je in je leven op dit moment doormaakt?

(De vragen zijn overgenomen uit het boek. Voor meer vragen en ook enkele oefeningen zie blz. 196 t/m 199)