De dingen waar ik het meest bang voor ben zijn vaak juist de dingen die me zullen bevrijden. De verlaten plekken in mijn leven die ik het liefst wil vermijden zijn uitgerekend de plekken waar God op me wacht. De dingen waarnaar ik het meest verlang - en die ik stevig vastklem - zijn vaak de dingen die, zonder Gods genadige tussenkomst, me zouden verarmen, me zelfs zouden doden. Ik kan mijn leven alleen redden door het te verliezen. (blz. 133/134)

In de hoofdstukken 7 t/m 9 gaat Tish in op de kwetsbaarheid van ons lichaam. We staan er niet graag bij stil, maar ons lichaam is kwetsbaar. Hoe sterk en succesvol we overdag ook zijn, ’s nachts hebben we slaap nodig. Anders houden we het niet vol. In onze slaap zijn we kwetsbaar: we kunnen onszelf niet beschermen en we weten niet hoe de nieuwe dag waarin we zullen ontwaken eruit zal zien.
Ook kan ons lichaam ziek worden of een aandoening hebben. En uiteindelijk zullen we sterven. Al deze verschillende momenten (slapen, ziek zijn, een aandoening) herinneren ons steeds opnieuw aan onze kwetsbaarheid en onze sterfelijkheid.

In het begin van het boek zagen we al dat er geen antwoord is op de vraag waarom we lijden. We zijn vaak ook niet op zoek naar dat antwoord, we willen bovenal getroost worden in ons lijden. 
Lijden kan je vormen en dichter bij God brengen. Maar het is niet voor niets dat Tish het in deze hoofdstukken heel persoonlijk maakt en over haar eigen ervaringen en in de ‘ik-vorm’ schrijft. Deze ervaringen zijn namelijk heel persoonlijk. Je kunt ze niet opleggen (en soms ook niet eens uitleggen) aan iemand anders. Het is iets wat zich tussen jou en God afspeelt.

C.S. Lewis schreef op twee momenten in zijn leven over lijden en God. De eerste keer dat hij erover schreef, was hij gezond en in de bloei van zijn leven. Hij schreef toen heel theoretisch over lijden als ‘Gods megafoon voor de wereld’. God spreekt nergens harder tot ons dan in ons lijden, was zijn stelling. En ik denk dat Lewis daar in zekere zin gelijk in heeft.

Maar de tweede keer dat Lewis over lijden en God spreekt, horen we een heel andere man. Hij heeft dan net een paar weken ervoor zijn vrouw verloren. Zijn ervaring met God is er één die hij beschrijft als een deur die in je gezicht wordt dichtgeslagen en stevig vergrendeld aan de binnenkant met twee grendels. Als Lewis zelf wordt geconfronteerd met lijden, lijkt God oneindig ver weg en onbereikbaar.

Die ervaring van Lewis is er ook. Vaak moeten we eerst door die ervaring heen voor we uitkomen bij de vraag hoe God tot ons spreekt in ons lijden. Daarom vind ik de uitspraak van Tish die ik hierboven geciteerd heb ook zo mooi. Lijden is niet iets verhevens, en zeker niet iets dat we zouden moeten zoeken. Nee, lijden doet pijn. We verliezen daarbij vaak mensen of dingen die belangrijk voor ons waren. En het is een worsteling om in dat lijden God te vinden. We kunnen dat meestal niet zelf. We hebben Gods genadige tussenkomst daarbij nodig! Zonder Gods barmhartigheid, zonder Zijn troost en Zijn aanwezigheid zijn we verloren.

Vragen om over na te denken

Hoofdstuk 7: Denk eens terug aan een moment waarop je erg ziek was. Denk je daardoor anders over wat belangrijk of nodig is?

Hoofdstuk 8: Hoe heb je rust gevonden toen je vermoeid was? Welke oefeningen of ervaringen hebben vernieuwing gebracht?

Hoofdstuk 9: Hoe heb je zegen ervaring in je eigen leven? Hoe verzoen je zegen met lijden en dood in je eigen ervaring?

(De vragen zijn overgenomen uit het boek. Voor meer vragen en ook enkele oefeningen zie blz. 201)