Eén van de belangrijkste redenen dat we er moeite mee hebben om ons geloof als bron van veerkracht te zien is omdat we leven in een onttoverde wereld. We zijn ons in ons dagelijks leven niet meer zo bewust van Gods aanwezigheid. Tish gebruikt hiervoor de volgende definitie (die zij leent van iemand anders):

Christenen en niet-christenen zijn allebei onttoverd, omdat we allemaal ondergedompeld zijn in een wereld die een materieel verstaan van de werkelijkheid presenteert als de geloofwaardige en volwassen manier van denken. (blz. 96)

We geloven vaak alleen nog maar in de dingen die we kunnen zien, horen, ruiken, proeven en aanraken. We denken dat dit de enige werkelijkheid is en laten weinig ruimte voor God over:

God

Wetenschap

En iedere keer als de wetenschap iets nieuws kan verklaren, wordt de ruimte voor God nog kleiner:

God

Wetenschap

Maar als we van ons geloof een bron van veerkracht willen maken, moeten we onze werkelijkheid en God niet tegenover elkaar te zetten. God staat niet buiten of tegenover onze werkelijkheid, Hij maakt er deel van uit. We moeten weer leren om God te zien als deel van onze eigen werkelijkheid. Daarvoor moeten we ons voorstellingsvermogen trainen en leren om ons weer te verwonderen. Tish zegt hierover:

Door bijna iedere impuls van onze cultuur worden we geoefend in het geloof dat het hier-en-nu alles is wat er is; dat de enige hoop die ons geboden wordt te vinden is in wat we kunnen proeven, ruiken, voelen en zien. Om te geloven in iets wat de materiële wereld te boven gaat moeten we gewoonten aanleren die ons voorstellingsvermogen - en onze harten en gedachten - vormen in het licht van de opstanding, in het licht van de mogelijkheid dat […] ‘de e aarde barstensvol zit met hemel en ieder gewoon struikgewas in vuur en vlam staat van God’. (blz. 98/99)

Als we opnieuw op deze manier naar de werkelijkheid leren kijken, leren we ook om ons werk en ons geloof in God niet tegen elkaar uit te spelen. Het is niet òf de dokter òf God die ons geneest, het is God die door de dokter heen Zijn werk in ons lichaam doet. 

Geloof en wetenschap staan dan ook niet tegenover elkaar, maar vormen twee manieren om naar de werkelijkheid te kijken:

Wetenschap haalt de dingen uit elkaar om te ontdekken hoe iets in elkaar zit en hoe het werkt.
Geloof brengt de dingen bij elkaar om er betekenis aan te geven. Ze vullen elkaar dus aan in plaats van elkaar uit te sluiten.
Als we leren om ons te verwonderen, dan leren we om Gods aanwezigheid te zien in ons leven. Alleen zo kan ons geloof een bron worden van veerkracht. Ook bij In de Praktijk hebben we hier naar gekeken. We deden dat aan de hand van het leven van Mozes: 

Vragen om over na te denken

Hoofdstuk 5: Hoe deelt jouw dagelijks werk in het werk van Gods herstel van de wereld in het groot en in het klein?

Hoofdstuk 6: Heb je ooit een ontmoeting gehad met iets wat onverklaarbaar was, of een geestelijk wezen - een engel, geest of demon? Hoe wordt er in jouw omgeving aangekeken tegen het bovennatuurlijke? Hoe was dat in de kring waarin je opgroeide?

(De vragen zijn overgenomen uit het boek. Voor meer vragen en ook enkele oefeningen zie blz. 199 t/m 201)